Je kwam hier als pup van vier maanden trillend binnen. Het eerste wat je deed was de vloer onderkotsen. Onmogelijk als het voelde om zomaar uit je nest weggerukt te worden en daarbij ook je hele familie van ouders, opa’s en oma’s, neven en nichten eensklaps te moeten missen. Om na een rit van anderhalf uur in zo’n hels schuddend ding wat ze een auto noemen, in een vreemd huis te komen. Nergens een soortgenoot te bekennen, alleen een jongetje van zeven, een meisje van elf en twee andere grote beesten, die zich ouders ofzo noemden. Maar goed, je paste je zo goed en zo kwaad als dat ging wel aan. Er zat niets anders op. Je deed echt hard je best, maar toch werd je op een kwade dag door een van de twee grote beesten eerst het fietsenhok in gegooid, daarna in je nekvel opgepakt en de tuin in getrapt. Terwijl jij helemaal niets verkeerd had gedaan, het was dat jongetje van zeven dat je bot af wilde pakken. Je had hem al gewaarschuwd: doe nou niet, dit is mijn bot! Maar hij hield niet op. En toen deed je het enige wat je kon: je beet van je af. Wist jij veel dat het jong zo zou gaan krijsen, zijn hand zo erg zou gaan bloeden. Meteen moest hij naar het ziekenhuis en jij dus eerst het fietsenhok en vervolgens de tuin in. Gelukkig kwam dat jongetje snel weer thuis met een groot wit ding om zijn hand, jij zat toen allang weer binnen. Achter het gordijn te trillen. Je bent het nooit meer vergeten, hebt daarna ook nooit meer een bot aan willen raken. Alleen de geur maakte je al onpasselijk. Dat was het begin.

Maar wat heb je in de jaren die volgden een lol gehad met die vier in huis. Dollen in de achtertuin, in het park, rennen op de hei, en vaak lekker precies het tegenovergestelde doen van wat de bedoeling was. Dan was je weer eens zoek op de hei, moest een van die grote beesten oeverloos naar je zoeken, terwijl jij gewoon verstoppertje speelde. En de grootste lol had, want niets fijner dan weglopen in de wetenschap dat je altijd gevonden wilt worden. Alles heb je meegemaakt met die vier: de slaande deuren, de kinderen die net zo groot of zelfs groter werden dan die twee aanvankelijk echt grote beesten. De verdrieten, je hebt ze allemaal aan moeten horen als er weer eens troost bij jou gezocht werd. Die je met alle liefde gaf, al was het midden in de nacht, als de jongen of het meisje met een gebroken hart of gewoon een chagrijnige bui thuiskwam. Om snikkend in jouw poten te vallen. Je sloeg ze graag om hen heen.

Lastig werd het opnieuw, toen eerst de ene en een paar jaar later ook de andere ineens niet meer thuis woonde. Zat je alleen met die twee echt grote beesten. Nee hoor, mensen, weet je nu. Die vier hebben je veel geleerd, maar jij hen minstens zo veel. Over liefde. Over onvoorwaardelijkheid. Over er altijd voor de ander willen zijn. Je hebt jezelf opgewerkt tot de spil van het gezin. Jij was de eerste die begroet werd, en de laatste die gedag werd gezegd. In de tussentijd was je de grote knuffel voor iedereen. Je gaf je er graag aan over.

En nu ben je dertien jaar verder. Je wilt zo graag, maar het gaat niet zo gemakkelijk meer. Opstaan is moeilijk, gaan liggen ook. Dus drentel je hele avonden door het huis, terwijl lopen ook niet zo soepel meer gaat. Maar je hebt geen pijn en dat is het criterium, hoorde je laatst een van de twee grote mensen zeggen. Je weet niet wat een criterium is, maar kunt het ongeveer wel raden. Dus jij hebt voorlopig geen pijn, hoop je. Ook al is je weerstand weg en loop je het ene na het andere virus op. Waar je dan weer van die vieze pillen tegen moet slikken. Jij hebt géén pijn, hoor! Want je weet dat de pijn voor die vier ondraaglijk zou zijn. Dus zet je door. Hele avonden drentelend door het donkere huis. Soms weet je niet precies waar je bent, en sta je ineens tegen iets engs te blaffen, wat de ijskast blijkt te zijn. En dan schaam je je, maar je laat niets merken. Net zoals je tegenwoordig de vloer niet onderkotst maar poept. Terwijl je toch echt nog niet incontinent bent. Nee hoor! Het overkomt je alleen ‘s nachts. Je schaamt je rot, maar doet net alsof er niets aan de hand is. Met opgeheven kop kijk je de andere kant op terwijl de troep wordt opgeruimd. De volgende dag haal jij je slaap wel in.
Want jij wilt hoe dan ook blijven zoals je was: er altijd, voor iedereen.